Wat is het?
De Socratische methode is geïnspireerd op de vraagtechnieken van de Griekse filosoof Socrates. Het uitgangspunt is dat mensen de meest waardevolle antwoorden zelf vinden, als ze maar de juiste vragen krijgen. De ‘leermeester’ is er dus niet om vragen te beantwoorden, vond hij, maar juist om vragen te stellen. In een intervisiecontext betekent dit dat de groep samen het vraagstuk onderzoekt door enkel vragen te stellen en dóór te vragen op aannames, waarden en overtuigingen. Het doel is niet om een oplossing te geven, maar om klaarheid te scheppen over de kern van het probleem. In vergelijking met Denkvragen gaat de Socratische methode dieper in op onderliggende principes en is de insteek meer filosofisch. Het is bijzonder geschikt voor complexe, gelaagde vraagstukken waarbij de kern vaak niet meteen zichtbaar is.
Stappenplan
1. Probleemidentificatie (5 min.)
De inbrenger formuleert in maximaal drie zinnen het vraagstuk dat hij of zij wil inbrengen. Hou de beschrijving kort en kernachtig, zodat er maximale ruimte blijft voor de onderzoekende vragen van de groep. De groep luistert zonder te onderbreken.
2. Eerste ronde vragen (10 min.)
Elke deelnemer schrijft maximaal drie open vragen op, elk op een aparte post-it. De vragen richten zich op verduidelijking, verdieping en het blootleggen van aannames. Post-its worden aan de inbrenger overhandigd zonder toelichting, zodat deze onbevooroordeeld ontvangen worden.
3. Warm, koud of neutraal (1 min.)
De inbrenger maakt drie kolommen op een flip-over: koud, neutraal en warm. De indeling gebeurt hardop, zodat de groep kan volgen hoe de vragen landen.
- Koud: vraag die hij of zij zich al eerder heeft gesteld en het antwoord al op weet.
- Neutraal: nieuwe vraag waar nog geen antwoord op is.
- Warm: eye-opener die energie oproept en tot nieuw denken uitnodigt.
4. Beantwoorden van vragen (10 min.)
De inbrenger beantwoordt de vragen. Daarbij mag gekozen worden om alleen de warme en neutrale vragen te beantwoorden. Zo blijft de focus op het ontdekken van nieuwe perspectieven.
5. Tweede ronde vragen (10 min.)
Indien gewenst wordt stap 2, 3 en 4 herhaald. Zo krijgt de inbrenger extra ruimte om nog dieper te onderzoeken wat relevant en waardevol is.
6. Herformuleren door de deelnemers (5 min.)
Iedere deelnemer schrijft de kern van het probleem opnieuw op, maar nu in de ik-vorm alsof het zijn of haar eigen probleem is. Deze herformuleringen worden op post-its genoteerd en aan de inbrenger gegeven.
7. Warm, koud of neutraal herformuleringen (1 min.)
De inbrenger plaatst de ontvangen herformuleringen opnieuw in de drie kolommen koud, neutraal en warm, afhankelijk van de mate waarin de formulering triggert of nieuw inzicht geeft. Ook dit gebeurt hardop, zodat de groep het proces kan volgen.
8. Herformuleren door de inbrenger (5 min.)
Op basis van de warme en neutrale herformuleringen herformuleert de inbrenger zelf de oorspronkelijke vraag. Dit kan leiden tot een veel scherpere of zelfs geheel andere formulering dan waarmee het proces begon.
9. Doorpraten (10 min.)
De inbrenger luistert terwijl de deelnemers met elkaar bespreken wat hen is opgevallen in de casus, de aanpak en de manier waarop de inbrenger erover vertelt. Dit is het eerste moment waarop de deelnemers hun mening of interpretatie geven.
10. Actieplan en evaluatie (5 min.)
De inbrenger benoemt welke punten hem of haar het meest aanspreken, maakt een concreet actieplan en formuleert wat hij of zij morgen gaat doen. De deelnemers geven aan wat zij uit deze casus geleerd hebben. Het proces wordt afgerond met een korte evaluatie van het werken met dit model.