Wat is het?
De Balint-methode is oorspronkelijk ontwikkeld door de Hongaarse psychiater Michael Balint om artsen te helpen een betere relatie op te bouwen met hun patiënten. In intervisiecontext helpt deze methode deelnemers om dieper te kijken naar de interactie en de emotionele lading in een casus. Centraal staat het verkennen van de relatie tussen de inbrenger en de andere betrokkene in de situatie. De methode is bijzonder geschikt voor situaties waarin er veel emotionele betrokkenheid is of waarin de relatie tussen personen complex en beladen is.
Stappenplan
1. Casussen verzamelen (5 min.)
Aan het begin van de sessie wordt geïnventariseerd wie een praktijkgeval wil inbrengen en welke intervisievraag daarbij hoort. Bij de Balint-methode gaat het meestal om een situatie waarin de relatie tussen personen centraal staat en waar sprake is van emotionele betrokkenheid of spanning. Dat kan gaan over een collega, coachee, medewerker, trainee of andere betrokkene, maar niet over een puur technisch of feitelijk probleem. Bijvoorbeeld over een onderlinge samenwerking, vertrouwenskwesties, conflicten of communicatiepatronen.
2. Leervraag kiezen (5 min.)
De groep besluit met welke situatie gewerkt wordt. Daarbij wordt gekeken of de casus voldoende diepgang heeft op het vlak van relaties en emoties. De keuze kan gemaakt worden via stemming, op basis van urgentie of door af te spreken wie aan de beurt is. Een puur feitelijke of technische vraag wordt niet gekozen.
3. Vraag verduidelijken (10 min.)
De inbrenger licht de situatie toe, inclusief de gevoelens die het oproept en de relatie tot de ander in het verhaal. De deelnemers luisteren aandachtig en letten zowel op de inhoud als op de emotionele lading en mogelijke onderliggende drijfveren (onderstroom).
4. Eerste associaties (5 min.)
Iedere deelnemer noteert kort welke beelden, gedachten of gevoelens de case bij hem of haar oproept. Hierbij gaat het vooral om eerste indrukken over de relatie en emotionele dynamiek, nog voordat er een verdiepende analyse plaatsvindt. Deze associaties worden eerst individueel genoteerd en nog niet gedeeld zodat persoonlijke aannames herkend kunnen worden en daarna met een open blik naar het verhaal bekeken kan worden.
5. Verdere informatie ophalen (10 min.)
De groepsleden stellen gerichte vragen om meer context en inzicht te krijgen, passend bij de oorspronkelijke vraag van de inbrenger. Vragen gaan vooral over hoe de relatie werd ervaren, welke emoties zichtbaar waren bij beide partijen en hoe interacties verliepen.
6. Beeldvorming delen (15 min.)
De deelnemers schetsen hun interpretatie van de relatie en de onderliggende emoties in de situatie, bijvoorbeeld met metaforen, beelden of vergelijkingen. De inbrenger reageert en geeft aan welke beelden hem of haar nieuwe inzichten bieden.
7. Terugkoppeling over groepsgedrag (10 min.)
De groep benoemt welk gedrag van de inbrenger tijdens de intervisie herkenbaar is uit de casus, vooral in hoe hij of zij relaties aangaat en emoties uit of juist onderdrukt. Er wordt constructieve, concrete feedback gegeven, steeds met afstemming of het herkenbaar is voor de inbrenger.
8. Ervaringen uitwisselen (10 min.)
Groepsleden delen vergelijkbare relationele en emotioneel beladen situaties uit hun eigen praktijk: wat werkte goed en wat niet? Ook minder geslaagde ervaringen worden gedeeld om gezamenlijk te leren. De groep kan daarbij ook samen zoeken naar mogelijke alternatieven.
9. Reflectie door de inbrenger (5 min.)
De inbrenger benoemt welke inzichten hij of zij meeneemt en welke acties daaruit voortkomen.
10. Reflectie door de groep (5 min.)
Ook de overige deelnemers geven aan wat zij geleerd hebben van het werken met deze casus en de vragen of invalshoeken van anderen.